Irma Grese

Irma Grese was een concentratiekampbewaakster (Aufseherin). Ze was pas 18 toen ze in juli 1942 bij Ravensbrück, een concentratiekamp voor vrouwen, in dienst trad. Ze werd berucht om haar extreme wreedheid jegens gevangenen en om het feit dat ze op 22-jarige leeftijd als een van de jongste oorlogsmisdadigers werd geëxecuteerd.

Irma Grese werd in 1923 geboren in Wrechen. Ze verliet de basisschool op 14-jarige leeftijd. Ze werkte op een boerderij en later als verkoopster bij een zuivelwinkel. Ze schreef zich meerdere malen in voor een opleidingsfunctie bij het SS-sanatorium in Hohenlychen, maar werd niet toegelaten. Uiteindelijk ging ze daar werken als ongeschoolde assistent-verpleegster.

In de zomer van 1942 werd Grese een bewaakster bij het concentratiekamp Ravensbrück. Hier klom ze gauw op in   het systeem van het concentratiekamp. In maart 1943 werd Grese overgeplaatst naar Auschwitz-Birkenau. Hier werd ze de onderbevelhebber in het vrouwenkamp. Ze werkte in kampdeel C, waar ze toezicht hield op 20.000 tot 30.000 vrouwelijke gevangenen. Ze nam ook deel aan het ‘selectieproces’ van het kamp. Dat wil zeggen dat wanneer er nieuwe gevangenen bij het kamp arriveerden, Grese besliste wie er kon werken en wie er rechtstreeks de gaskamers inging. In maart 1945 werd Grese naar concentratiekamp Bergen-Belsen gestuurd, waar ze commandoleidster was tot de Britse troepen het kamp in april 1945 bevrijdden.

Grese werd gearresteerd tijdens de bevrijding van het kamp en aangeklaagd in het Bergen-Belsenproces in Lüneburg. Ze werd schuldig bevonden, ter dood veroordeeld en uiteindelijk opgehangen in november 1945. Uit Grese’s gedrag tijdens het proces en haar afscheidsbrief aan haar zus bleek dat ze trouw bleef aan haar ideologische standpunten en geen tekenen van spijt of erkenning vertoonde voor haar wandaden.

Horst Willner

Horst Willner was een Duitse U-boot-commandant. Tussen januari en mei 1945 nam hij deel aan een grote marineoperatie waarbij zijn familie en een groot aantal burgers met zijn U-boot werden geëvacueerd.

Horst Willner werd in 1919 geboren in Dresden. Hij voegde zich in 1938 bij de Kriegsmarine (Duitse marine) en was gedurende de Tweede Wereldoorlog U-boot-commandant. In oktober 1944 kreeg hij de leiding over U-3505, een type XXI-onderzeeër, een van de modernste wapens van de Duitse vloot.

In januari 1945 lanceerde het Rode Leger een grootschalig offensief, gericht op Oost-Pruisen. Hierdoor waren er veel vluchtelingen, waaronder Willners vrouw, Ursula Menhardt, en hun pasgeboren dochter Barbara. Ursula en hun dochter stapten in Gdansk aan boord van de Wilhelm Gustloff, die werd gebruikt om het gebied te evacueren. Net voor het schip vertrok, haalde Willner zijn gezin op met de U-3505. Hiermee redde hij hun levens. De Wilhelm Gustloff werd namelijk door een Sovjet-onderzeeër tot zinken gebracht, waarbij er maar een paar honderd overlevenden waren.

Willners besluit zijn gezin en vier vriendinnen van zijn bemanning te redden was duidelijk een schending van zijn bevelen, aangezien burgers Duitse onderzeeërs niet mochten betreden. Daarom moesten de verstekelingen in het geheim aan boord komen. Ursula en de andere vrouwen verkleedden zich als matrozen en de baby werd in een kussen in een plunjezak verstopt. U-3505 vertrok in maart 1945 uit Gdansk richting Hela. Hier haalde Willner ongeveer 50 jongens tussen de 12 en 16 uit de Hitlerjugend op. Alle passagiers en bemanningsleden bereikten uiteindelijk Travemünde.

Willner kreeg orders de U-3505 naar Kiel te brengen en verdere orders af te wachten. Hier werd de U-boot in april 1945 vernietigd tijdens een Amerikaanse luchtaanval. Willner overleefde deze aanval. Na de oorlog werkte hij voor een Duitse rederij. Hij overleed in 1999 in Bremen.

Slávka Altmannová

Slávka Altmanová werd geboren op 8 augustus 1923 in Wolynië. Ze maakte zowel de inval van de Sovjet-Unie in 1939 mee, als de inval van de Duitsers in 1941. In 1944 voegde ze zich als radio-operator en seingever bij het 1e Tsjecho-Slowaakse Legerkorps en vocht ze samen met het Rode Leger tegen nazi-Duitsland.

Slávka Altmanová (geb. Ficková), werd op 8 augustus 1923 geboren in Semyduby, een dorp in het voormalig Poolse Wolynië, (nu Oekraïne). Haar geboortedorp was een van de vele traditioneel Tsjechische nederzettingen in deze regio.

Slávka maakte de verschrikkelijke gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog mee. In 1939 viel de Sovjet-Unie Oost-Polen binnen. Slávka’s familie raakte tijdelijk ontheemd en meerdere buren werden naar Siberië gedeporteerd. In 1941 maakte ze de Duitse inval van Wolynië mee, alsook de daaropvolgende vernietiging van verschillende dorpen en de uitroeiing van de Joodse bevolking.

In 1944 was het tij van de oorlog gekeerd. De Duitse inval van de Sovjet-Unie mislukte en het Rode Leger viel Polen weer binnen. Op het moment dat het Wolynië had bereikt, werkte Slávka als radio-operator en seingever bij het 1e Tsjecho-Slowaakse Legerkorps. Anders dan in de troepen van de westerse geallieerden, mochten vrouwen in de frontlinies van het Rode Leger vechten. Slávka vocht in meerdere belangrijke gevechten, waaronder de Slag bij de Duklapas op de grens tussen Polen en Slowakije. Ze werd vaak geconfronteerd met gevaar en zag veel van haar vrienden sterven, maar bleef zelf ongedeerd. Ze maakte deel uit van de triomfantelijke aankomst van het Legerkorps in Praag.

Na de oorlog vestigde Slávka zich in Tsjecho-Slowakije. Ze kreeg een huis dat van de lokale Duitse bevolking was geweest, die verdreven was. Ze ging aan het werk als tandartsassistente en nadat ze in 1952 trouwde, verhuisde ze naar Pilsen, waar ze nu nog woont. Als gevolg van haar oorlogservaringen kreeg ze te maken met zowel fysieke als mentale gezondheidsproblemen.

Slávka met haar zus in 1926. © www.memoryofnations.eu / private archive of Slávka Altmannová
Slávka met haar vader in 1936. © www.memoryofnations.eu / private archive of Slávka Altmannová
Actuele foto van Slávka. © www.memoryofnations.eu / private archive of Slávka Altmannová

Richard Smola

Richard Smola werd op 3 juni 1930 geboren in Pilsen. Hij maakte het bombardement op de stad mee, alsook de bevrijding door de Amerikaanse troepen in de laatste fases van de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog werden hij en zijn familie vervolgd door de communistische regering.

In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog maakte Richard Smola de heftige bomaanslagen op Pilsen mee. Hij was er ook toen de stad op 6 mei 1945 door Amerikaanse soldaten werd bevrijd. Pilsen werd weliswaar door Amerikanen bevrijd, maar na een communistische staatsgreep viel het samen met de rest van het land in handen van de communisten.

Richard en vele anderen bleven dankbaar voor de Amerikanen die hun stad hadden bevrijd. Hij maakte deel uit van een groep padvinders en andere burgers die op de verjaardag van de bevrijding in 1948 een krans en bloemen wilde neerleggen. Aangezien dit plaatsvond nadat de communisten de macht hadden gegrepen in februari 1948, werden ze verstoord door de geheime politie. Als gepassioneerde amateurfotograaf maakte Richard unieke foto’s van de gebeurtenis.

Met de communistische partij aan de macht werden Richard en zijn familie vervolgd door de staat. Zijn vader werd op basis van valse aanklachten gearresteerd en veroordeeld tot een jaar cel. Als gevolg van Operatie B – Bourgeoisie werd Richards familie gedwongen Pilsen tijdelijk te verlaten. Tijdens deze operatie werden ‘politiek onbetrouwbare individuen’ gedwongen grotere steden te verlaten en in kleinere dorpen op het platteland te gaan wonen.

Richard studeerde werktuigbouwkunde in Pilsen, maar moest dit onderbreken vanwege verplichte militaire dienst bij de ondersteunende technische troepen. Dit was in feite dwangarbeid. Hij moest hier tussen 1951 en 1954 in dienst blijven. Na zijn vrijlating maakte hij zijn universitaire studie af en ging hij bij Škoda Works werken.

Richard a étudié la mécanique à Plzeň, mais ses études ont été interrompues par le service militaire obligatoire au Corps auxiliaire du génie. Il s’agissait en fait d’unités de travail forcé dans lesquelles il a dû servir de 1951 et 1954. Après sa libération, il a terminé ses études et a travaillé pour les usines Škoda.

Rook stijgt op boven Pilsen nadat de stad is gebombardeerd. © www.memoryofnations.eu / private archive of Richard Smola
Scouts leggen een krans om de bevrijding van Pilsen te herdenken. © www.memoryofnations.eu / private archive of Richard Smola
Inwoners van Pilsen leggen bloemen en Amerikaanse vlaggen om de bevrijding van de stad te herdenken. © www.memoryofnations.eu / private archive of Richard Smola
Beeld van de bevrijdingsherdenking van Pilsen in 1948. © www.memoryofnations.eu / private archive of Richard Smola
Actuele foto van Richard Smola. © www.memoryofnations.eu / private archive of Richard Smola

Miluše Axamitová

Miluše Axamitová werd in 1929 geboren, dicht bij Pilsen. Ze doorleefde de Duitse bezetting en was getuige van de geallieerde luchtaanvallen aan het eind van de oorlog. Pilsen werd bevrijd door geallieerden, maar viel toen in handen van de Sovjet-Unie. Dit leidde tot nieuwe onderdrukking voor Miluše en haar man.

Miluše Axamitová (geb. Hesová), werd in 1929 geboren in Zemětice, een dorp in de regio Pilsen. In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog, studeerde ze aan het lerareninstituut in Pilsen. Hier was ze getuige van meerdere geallieerde luchtaanvallen op het dorp en de militaire fabrieken. Een van deze aanvallen vond kort voor Kerstmis 1944 plaats en verwoestte niet alleen de Škoda-fabriek en het lokale Gestapo-hoofdkwartier, maar ook veel openbare gebouwen. De luchtaanval eiste ook tal van levens. In de schuilplaats van de zorgverzekeraar, waar Miluše verbleef, werd een tijdelijk ziekenhuis opgezet om de gewonden te behandelen.

Na de oorlog gaf ze les op verschillende gymnasia in West-Bohemen. Toen ze in 1949 lesgaf in Kdyně, ontmoette ze Antonín Axamit. Het stel werd verliefd en begon aan de voorbereidingen voor hun bruiloft. Toen werd Antonín veroordeeld tot vijftien jaar cel voor vermeend verraad, omdat hij drie studenten had geholpen de grens over te vluchten. Miluše wachtte tien jaar op hem terwijl hij vastzat in verschillende beruchte communistische gevangeniskampen. In 1960 werd Antonín op grond van amnestie vrijgelaten en konden ze trouwen.

Miluše gaf les op het gymnasium in Pilsen-Litice tot ze in 1984 met pensioen ging. Ze kreeg twee dochters, die niet mochten studeren wegens hun vaders verleden en hun onverbloemde christelijke geloof. Na de Fluwelen Revolutie werd Tsjecho-Slowakije in 1989 onafhankelijk en een vrije democratie. Antonín werd lid van de Confederatie van Slowaakse Politieke Gevangenen. Vanwege zijn slechte gezondheid werd hij vaak vertegenwoordigd door Miluše, die nog altijd met de confederatie samenwerkt.

:
Portret van Antonín Axamit. © www.memoryofnations.eu / private archive of  Miluše Axamitová

Michal Brummel

Michal Brummel werd geboren op 27mei 1933. Zijn vader kwam uit een rijke Joodse familie, zijn moeder was een Oostenrijkse katholiek. Michal verloor meerdere familieleden tijdens de Holocaust, maar overleefde het omdat hij door de rassenwetten van Neurenberg, die door de nazi’s waren geïmplementeerd, als ‘gemengd ras’ werd geclassificeerd.

Michal Brummel werd op 27 mei 1933 geboren en had een Joodse vader en een katholieke moeder. Hierdoor werd hij, in overeenstemming met de rassenwetten van Neurenberg, als ‘gemengd ras’ geclassificeerd. Deze door de nazi’s geïmplementeerde racistische wetten bepaalden welke personen door de nazi’s Joods werden geacht. Hierdoor mocht Michal niet naar school, maar ontkwam hij ook aan de deportaties waar veel van zijn familieleden slachtoffer van werden. Michal bleef gedurende de oorlog in Pilsen en maakte het bombardement van de stad mee, alsook de bevrijding door de Amerikaanse troepen.

Zowel Michals verhaal als het grotere verhaal van de Tweede Wereldoorlog in Pilsen kan worden geïllustreerd met het huis van Michals oom, Jan Brummel, dat gebouwd werd door modernistisch architect Adolf Loos. Jan en zijn vrouw waren Joods en werden in tijdens de oorlog gedeporteerd naar concentratiekampen. Hun huis werd ‘gearianiseerd’, wat inhield dat het aan niet-Joodse burgers werd gegeven.

Wonderbaarlijk genoeg overleefden Jan en zijn vrouw de concentratiekampen en dodenmarsen, waarna ze terugkeerden naar Pilsen. Het huis in de Husovastraat was weer van de daadwerkelijke eigenaren. In 1962 werd het huis door de communistische overheid geconfisqueerd, maar Michals tante en moeder mochten er tot de jaren 80 blijven wonen. Michal zelf woonde er tussen 1945 en 1964.

Na de val van het communistische regime kreeg Michal het huis terug. Hij begon aan een lang en lastig renovatieproces om het huis weer in de oorspronkelijke staat te krijgen. Na voltooiing van de renovatie opende Michal de deuren in 2015 voor het algemene publiek.

Bouw van het huis van Brummel in 1928-1929. © www.memoryofnations.eu / private archive of Michal Brummel
Michal Brummel met zijn moeder in de jaren 60.© www.memoryofnations.eu / private archive of Michal Brummel
Jan Brummel en architect Adolf Loos in 1927.© www.memoryofnations.eu / private archive of Michal Brummel

William McBurney

William McBurney vocht mee in het Ardennenoffensief als lid van het Amerikaanse 761e tankbataljon. Als Afro-Amerikaans soldaat kreeg hij racisme en discriminatie te verduren gedurende zijn militaire training en loopbaan. William streed voor de bevrijding van het Europese volk van het nazisme, maar ook voor rassengelijkheid voor Afro-Amerikanen aan het thuisfront.

William McBurney werd geboren in New York en sloot zich in 1942 op 18-jarige leeftijd vrijwillig aan bij het Amerikaanse leger. Hij zou later verklaren dat hij niet bang en ook niet enthousiast was over het oorlog voeren, maar dat hij het als zijn plicht zag.

William wilde in eerste instantie piloot worden. Zijn vader waarschuwde hem dat “een zwarte man nooit een vliegtuig zou mogen besturen”. William geloofde hem echter niet en trad vrijwillig in dienst om piloot te worden. Hij werd niet geaccepteerd als piloot en werd uiteindelijk toegewezen aan het 761e tankbataljon. William kreeg onder andere te maken met segregatie in het leger toen gevangengenomen Duitse soldaten in dezelfde kantine mochten eten als witte Amerikaanse soldaten. Dat terwijl de zwarte Amerikaanse soldaten op een andere plek moesten eten.

Het 761e tankbataljon, ook bekend onder de naam ‘The Black Panthers’, vocht zij aan zij met het 3e leger van Patton tijdens het Ardennenoffensief in december 1944. De eenheid droeg bij aan de nederlaag van nazi-Duitsland, maar William verklaarde later dat hij en zijn kameraden nog iets veel belangrijkers hadden bereikt: ze hadden aangetoond dat ze net zo goed waren als de witte soldaten. Veel van de witte infanteriesoldaten die aan hun zijde vochten, begonnen hen op den duur te behandelen als gelijken. Dankzij hun prestaties op het slagveld veranderden de leden van het 761e tankbataljon in ieder geval de denkwijze van een aantal van hun witte landgenoten.

Leden van het Amerikaanse 761e tankbataljon trekken ten strijde.



Zwarte en witte arbeiders werken samen aan de lopende band op deze oorlogsposter voor het thuisfront. In werkelijkheid was er in zowel de Amerikaanse maatschappij als in het leger sprake van segregatie tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Warren Crecy

Warren Crecy sloot zich op 19-jarige leeftijd aan bij het Amerikaanse leger. Hij vocht mee in het Ardennenoffensief als lid van het Amerikaanse 761e tankbataljon, dat als bijnaam ‘The Black Panthers’ had, een verwijzing naar het kenmerkende logo.

Het Amerikaanse 761e tankbataljon was een gesegregeerde eenheid die bestond uit Afro-Amerikaanse soldaten en zwarte en witte officiers. De leden van het bataljon streden tegen nazi-Duitsland, een vijand die bekendstond om zijn racistische overtuigingen, maar kregen zelf ook racisme en discriminatie te verduren tijdens hun militaire loopbaan.

In september 1944 werd het 761e tankbataljon uitgezonden naar Europa, waar het samen met het 3e Amerikaanse leger onder bevel stond van generaal George Patton. De eenheid vocht in oktober 1944 in Noord-Frankrijk en in december 1944 in het Ardennenoffensief. De laatste maanden van de oorlog werden doorgebracht op Duitse bodem.

Warren Crecy kwam bekend te staan als ‘Iron Man’ en ‘the baddest man in the 761st’. Deze bijnamen kreeg hij als erkenning voor zijn onverschrokkenheid in de strijd en voor het feit dat hij meer vijandelijke slachtoffers maakte dan wie dan ook in het bataljon. Na het einde van de oorlog bleef Crecy in Duitsland en kreeg hij verschillende functies toegewezen, waaronder die van gevangenisbewaarder tijdens de Processen van Neurenberg. In 1952 diende hij drie maanden in de Koreaanse Oorlog totdat hij zwaargewond raakte. Het betekende het einde van Crecy’s militaire loopbaan en hij zou nooit volledig herstellen van zijn verwondingen. Hij mocht op medische gronden met pensioen als majoor en ontving een Army Commendation Medal, samen met een vermelding van verdienstelijke bijdragen. Ook werd hij beloond met de Bronze Star en het Purple Heart met drie Oak Leaf Clusters. Crecy overleed in 1976 op 53-jarige leeftijd en werd begraven met volledige militaire eer. In zijn geboorteplaats werd er een straat naar hem vernoemd bij de vliegbasis van de marine.

Afro-Amerikaanse soldaten in een Chaffee-tank wachten op het bevel om zich te verplaatsen tijdens het Ardennenoffensief.
Het 761e tankbataljon stond ook bekend onder de naam ‘The Black Panthers’, een verwijzing naar het kenmerkende logo met de kop van een zwarte panter. Het motto van het bataljon was ‘Come out fighting’.

Suzanne Grégoire

Suzanne Grégoire was een fervente communistische activist. Ze wijdde haar leven aan vrouwenrechten en -activisme. Tijdens de nazibezetting van België inspireerde Suzanne duizenden vrouwen, die zich dankzij haar woorden aansloten bij het verzet tegen de nazi’s.

Suzanne Grégoire werd geboren in een arbeidersmilieu in Geraardsbergen. Haar ouders waren beiden communistische strijders en van jongs af aan las Suzanne communistische literatuur en ging ze met haar ouders naar partijbijeenkomsten.

Als twintiger werd ze fulltime strijder voor de Kommunistische Partij van België. Ze had als Belgische vrouw geen stemrecht. Desondanks bekleedde Suzanne verschillende functies met een grote politieke verantwoordelijkheid. Zo werd ze gemeenteraadslid in haar woonplaats, lid van het Centraal Comité van de Kommunistische Partij en leider van de nationale vrouwenbeweging van de Partij. Ze profiteerde van haar politieke ervaring, uitgebreide netwerk en ideologische overtuiging bij haar verzetswerk tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Tijdens de nazibezetting van België publiceerde Suzanne heimelijk een blad waarin ze vrouwen opriep tot verzet: La Voix des Femmes (De stem van vrouwen). Ze spoorde hierin vrouwen aan om te protesteren tegen het gebrek aan voedsel, en om de vrijlating van hun echtgenoten en zoons in gevangenschap te eisen. Suzanne was de drijvende kracht achter diverse illegale manifestaties en stakingen door vrouwen in 1941 en 1942. Met deze protesten ondermijnde ze het gezag van de bezetter. Voor veel deelnemers vormden dit de eerste stappen richting andere verzetsactiviteiten.

In maart 1943 werd Suzanne opgepakt door de Gestapo en gedeporteerd naar het concentratiekamp Ravensbrück. Ze overleefde haar gevangenschap en keerde terug naar België in de zomer van 1945, waar ze haar verantwoordelijkheden voor de Kommunistische Partij direct hervatte. In 1946 werd ze als een van de eerste vrouwen in België verkozen tot volksvertegenwoordiger. Suzanne bleef tot aan haar dood loyaal aan de communistische strijd.

Vrouwen protesteren voor een betere voedselvoorziening in Brussel in oktober 1944 (na de bevrijding) © CEGESOMA
Voorpagina van het geheime blad La Voix des Femmes, mei 1941. © CEGESOMA